Tuinkers introductie, confrontatie en verkennen

Pagina top navigatie elementen

Tuinkers

Introductie, confrontatie en verkennen

Transcript

LEERKRACHT: De titel staat hier voorop: ‘De lievelingstrui’. Zo heet het. En over wie gaat dit boek?
LEERLING: Over een varkentje en over een beer en over een eend.
LEERKRACHT: Heel goed, ja. Dat kan je zien ook hè, ze staan op de voorkant. Weet je nog hoe het varkentje heet?

LEERKRACHT: Ik ben Marieke en ik werk op basisschool de Kleine Prins in Ede. Wij zijn een Jenaplanschool en ik werk in de kleuterklas, in groep 1 en 2.

LEERKRACHT: Soms zei die: ‘Nu ga ik groeien’. Dan pakte die het moerasgras van de plank, at ie het op en waar ging die dan op kijken?
LEERLING: Op de meter.
LEERKRACHT: Ja op de meetlat hè? Of die al een beetje gegroeid was. Zie je dat?

LEERKRACHT: In de eerste les zijn we begonnen met de ontwikkeling van de kinderen zelf, hebben we het nog niet over de plantjes gehad, nog niet over de tuinkers begonnen. Maar we zijn heel erg dicht bij de kinderen gebleven, heel erg in hun belevingswereld gebleven.

LEERKRACHT: Hij was nog niet zo groot hè?
LEERLINGEN: Nee.
LEERKRACHT: Maar hij kon iets al helemaal zelf, wat kon die al helemaal zelf? Weet je dat nog? Julius?
LEERLING: De trui aantrekken.
LEERKRACHT: De trui aantrekken. Hij kon al helemaal zelf zijn trui aandoen.
LEERLING: Dat kunnen wij ook.
LEERKRACHT: Kunnen jullie dat ook?

LEERKRACHT: En dat verschil zie je ook heel goed terug in de lessen. Dat de kinderen van groep 2 duidelijk al heel veel meer konden vertellen, ook duidelijk konden uitleggen waarom iets gebeurd was. Maar we vinden het wel belangrijk dat kinderen alles al samen meemaken en juist ook dat ze van elkaar kunnen leren, dat de groep 2 kinderen dingetjes kunnen uitleggen aan de kinderen van groep 1.

LEERKRACHT: Ik denk dat ik… zes jaar was. Net zo oud als Max.
LEERLING: En net zo oud als mijn broer.
LEERKRACHT: Net zo oud als Joep, ja. Zie ik er nog net zo uit als op de foto?
LEERLINGEN: Nee.
LEERLING: Je ziet er groter uit.
LEERKRACHT: Zie ik er groter uit?
LEERLING: En je hebt zwart haar!
LEERKRACHT: Ja, mijn haren zijn ook een beetje anders.
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Dat is gek. Goed gezien van jou. Hé en nou zie ik op de foto: ik heb een mooi spijkerjasje aan.
LEERLING: En nu niet meer.
LEERKRACHT: Ik vind ‘m eigenlijk wel heel mooi dat spijkerjasje, ik zou ‘m nog wel een keertje aanwillen.
LEERLING: Dat kan niet, je bent groter.
LEERKRACHT: Kan dat niet meer? Waarom niet?
LEERLINGEN: Je bent te groot. Je bent groter.
LEERKRACHT: Ben ik nu te groot?
LEERLING: Je gezicht is groter geworden.
LEERKRACHT: Is mijn gezicht groter geworden?
LEERLING: Ja.

LEERKRACHT: We hebben het gehad over hun groei. Ze hebben fotootjes meegenomen van toen ze klein waren, kleren die ze nu niet meer passen. Daar hebben we over gepraat met elkaar, van: Hoe komt het dat je ze niet meer past? En wat is er aan je veranderd? En je merkt ook dat ze heel erg betrokken waren daarbij, want het ging natuurlijk over henzelf. Ze waren heel betrokken meteen die eerste les.

LEERLINGEN: [lachen] Nee...
LEERKRACHT: Wanneer had jij dat dan aan, Manuel?
LEERLING: Toen ik een baby was.
LEERKRACHT: Toen je een baby’tje was. Was je een stuk kleiner toen je een baby was? Wat is er met je gebeurd nu? Want je past dit niet meer.
LEERLING: Ik ben gegroeid.
LEERKRACHT: Je bent gegroeid? En wat is er allemaal gegroeid?
LEERLING: M’n benen.
LEERKRACHT: Je benen zijn gegroeid. En wat nog meer?
LEERLING: M’n buik.
LEERKRACHT: Je buik. Nog meer?
(Leerling schudt nee.)
LEERKRACHT: Nee, dat was het? Zijn je armen nog gegroeid denk je?
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Even kijken, want eerst pasten jouw armen in het mouwtje.
LEERKRACHT: Had je nog meer meegenomen, Manuel?
(Leerling knikt.)
LEERKRACHT: Volgens mij ook, zal ik het eens uit de mand halen?

LEERKRACHT: Ik denk dat Max net een tikkeltje kleiner– eh groter is. Max is net iets groter. Maar Max is al…?
LEERLING: Zes.
LEERKRACHT: En jij bent…?
LEERLING: Vier.
LEERKRACHT: Dat is gek. Jij bent al zes, Olivia is vier en toch zijn jullie bijna even groot. Hoe kan dat nou?
LEERLING: Ik heb dat ook een keer met Elmo gehad. Toen ging ik een keer wegen, toen was ik pas vijf, toen was Elmo al zeven en toen weegden we ook evenveel.
LEERKRACHT: Toen waren jullie… Ja, dat klopt. Dat klopt. Hé dat is gek. Dus het maakt eigenlijk niet uit of je de oudste bent, hoef je ook niet de grootste te zijn.

LEERLING: Kijk m’n mama is groter– ouder, maar m’n papa is toch– papa is toch groter.
LEERLING: Ja, dat is ook bij mijn papa en mama.
LEERLING: Bij mij ook.
LEERKRACHT: Dus als je het oudste bent, hoef je niet het allergrootste te zijn? En als je het jongste bent, hoef je niet het allerkleinste te zijn?
LEERLINGEN: Nee.
LEERKRACHT: Nee, echt niet?

LEERLING: Een klein stukje groter.
LEERKRACHT: Je bent een heel klein stukje groter, Tim. Ik heb een plaatje met jouw naam, kun je ‘m eraf halen voor mij? Eerst kwam Tim tot en met dat streepje, één meter zestien was ie. Nu komt Tim één streepje hoger, één meter zeventien ben je nu. Toch een beetje gegroeid. Ja jullie groeien wel, zie ik. Zou ik ook zijn gegroeid?
LEERLINGEN: Ja.
LEERKRACHT: Ja? Oh mooi, even kijken. Wie komt er even meten? Tot hier, ben ik dan gegroeid?
LEERLING: Nee.
LEERKRACHT: Ah ik niet. Hoe kan dat nou?
LEERLING: Weet ik niet.
LEERKRACHT: Jullie zijn allemaal wel gegroeid, ik niet.
LEERLING: Misschien hebben wij meer dan jou gegeten.
LEERKRACHT: Oh, moet je eten om te groeien?
LEERLINGEN: Ja.
LEERLING: Net zoals een plantje, die moet eten en drinken en wij ook.
LEERKRACHT: En ik ook?
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Misschien heb ik niet genoeg gegeten.
LEERLING: Ja.
LEERKRACHT: Oh nou dan moet ik misschien heel veel gaan eten. Ga ik lekker snoepjes en chipjes eten, misschien groei ik dan.
LEERLINGEN: Nee.
LEERLING: Da’s niet gezond.
LEERLING: Broccoli.
LEERLINGEN: …

LEERKRACHT: Moet ik gewoon goed eten, groei ik dan eindeloos door tot aan het plafond? Ja, dat kon, dat maakte niet uit. En at ik even een tijdje minder, dan kromp ik gewoon een beetje. Dat zijn wel hele leuke redenaties die ze gaan maken. En ze komen er dan in de loop van de week bijvoorbeeld wel achter, van: nou nee dat klopt eigenlijk toch niet wat we gezegd hebben, dat gaat zo niet.

Omschrijving

In dit fragment zie je de eerste les uit de serie ‘Tuinkers’. De leerkracht introduceert het thema ‘groeien’ door het prentenboek 'Mijn lievelingstrui' van Tjibbe Veldkamp interactief voor te lezen. Vervolgens verkent de leerkracht samen met de kinderen het thema door in de kring te praten over hun eigen groei. Voor meer informatie over hoe je dit gesprek met de leerlingen op een goede manier kunt voeren, klik je hier. De kinderen meten of ze gegroeid zijn in vergelijking met een paar maanden geleden. Ook maken ze een tekening van hun gezin, waarbij ze goed letten op hoe groot iedereen is. De leerlingen beredeneren hoe het komt dat iemand die het oudst is niet altijd het grootste hoeft te zijn en hoe het komt dat de leerkracht niet gegroeid is.

Lesbeschrijving gehele lessenserie Tuinkers

Kijkwijzer

1) Zie je dat de leerkracht op verschillende manieren het thema ‘groeien’ met de leerlingen verkent? Eerst leest ze interactief voor uit het prentenboek ‘Mijn lievelingstrui’. Daarna laat ze de leerlingen ervaren dat ze hun mee naar school genomen babytruitje niet meer passen. De leerkracht lokt de leerlingen uit tot vertellen door de open vraag ‘Wat is er gebeurd?’ (2:40) te stellen. Vervolgens verbreedt ze het concept ‘groeien’ door Manuel te vragen wat er precies allemaal gegroeid is.

2) Zie je hoe de leerkracht werkt aan woordenschatuitbreiding door de wijze waarop ze feedback geeft? (0:39)
Leerling: ‘Op de meter’.
Leerkracht: ‘Ja, op de meetlat, hè. Of die al een beetje gegroeid was. Zie je dat?’
De leerkracht bevestigt het foute antwoord ‘op de meter’ met een positieve ‘ja’ en geeft meteen het juiste woord (‘op de meetlat’). Daarnaast breidt ze het antwoord uit (expansie): ‘Of die al een beetje gegroeid was’.

3) De leerkracht laat een foto van zichzelf als zevenjarige zien. Ze vertelt dat ze het spijkerjasje van toen nog wel eens aan zou willen (2:05). Zie je hoe ze met de vraag ‘Waarom niet? ‘ de leerlingen probeert uit te lokken om een redenatie op te zetten en zo een wat complexere zin te maken?

Opdracht
Wissel uit: omgaan met concepten van leerlingen over de werkelijkheid.
De leerlingen beredeneren dat de juf niet gegroeid is, omdat ze minder heeft gegeten dan zij zelf hebben. Zie je hoe de leerkracht omgaat met dit beeld van de leerlingen met betrekking tot eten en groeien? Wat zou de reden daarvan zijn? (4:45) Dergelijke concepten van leerlingen worden ook wel preconcepten genoemd.

lesfasen